Vergelijking met V&D gaat mank
Op zaterdag 24 januari jl. trok NRC-journalist Thijs Niemandsverdriet de parallel tussen de V&D en de PvdA. Beide zoeken volgens hem al decennia de zin van hun bestaan; beide zijn een dankbaar mikpunt van hoon en beide zijn al meerdere malen dood verklaard. Soms zelfs door PvdA’ers zelf. Zo doet in het artikel Arie van der Zwan een duit in het zakje: “de PvdA zal structureel kleiner worden of opgaan in een fusiepartij”.
De invalshoek, het moet gezegd, is origineel en voor velen – ook voor mij – herkenbaar. Er is niks aan gelogen dat zowel de PvdA en de V&D er willen zijn voor de gehele samenleving. Die brugfunctie is nog springlevend. Dat beide kwakkelen en een dankbaar mikpunt van hoon zijn kun je ook moeilijk omheen. Toch gaat de vergelijking mank. Want in tegenstelling tot de V&D valt niet staande te houden dat de PvdA zich in een existentiële crisis bevindt. Dat de partij consequent de eigen idealen opzij zet voor regeringsdeelname evenmin. En ook de stelling dat de PvdA een catch all of middle of the road partij is mist grond. Die goedkope vlees noch vis positie zal D66 trouwens ook niet zomaar prijs willen geven.
Het pareren van de laatste beschuldiging behoeft niet veel tekst. Dat Rutte en Samsom na de verkiezingen van september 2012 tot elkaar veroordeeld waren, had draagvlak onder een grote meerderheid van de Kamer, dus heeft niets te maken met idealen opzij zetten. Des te meer met verantwoordelijkheid nemen; een lange sociaaldemocratische traditie. Belangrijker is echter de gesuggereerde ideologische crisis. Gemakkelijk zou ik de rapporten van Melkert (‘Het sociaal kapitaal – mensen – kent een hogere waarden dan het belang van het financieel kapitaal’) en Hamming (‘mensen moeten weer meer zeggenschap krijgen over het werk en functioneren van publieke instellingen’) hier kunnen ontvouwen om het actuele ideologische richtsnoer te kunnen overleggen. Veel liever pronk ik echter met de ideologische basis en de bijbehorende resultaten van Rutte II. Het kabinet is misschien zonder dat ze het wist namelijk al druk bezig de aanbevelingen van de rapporten tot uitvoer te brengen. Natuurlijk zijn sommige beleidsmaatregelen ¬– bijvoorbeeld uit de koker van het duo op justitie ¬– moeilijk te verdedigen en er is veel terrein te winnen als het gaat om het imago, maar wat mogen we als PvdA trots zijn op dit kabinet.
Het kabinet dat een fatsoenlijke, verbindende publieke sector weer in ere hersteld. Lodewijk Asscher pakt schijnconstructies aan en maakt een einde aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Hij versterkt de positie van werknemers zodat de arbeidsmarkt weer fatsoenlijk is. Lillianne Ploumen trekt deze principiële lijn breder door bedrijven aan te spreken die producten verkopen, die gemaakt zijn in fabrieken waar het personeel wordt uitgebuit en de omstandigheden niet veilig zijn. Martin van Rijn zorgt er middels de drie decentralisaties voor dat de zorg weer dichtbij de burger wordt georganiseerd, zodat we maatwerk kunnen leveren. Jeroen Dijsselbloem maakt de financiële sector weer dienstbaar aan de samenleving. De begroting wordt op orde gemaakt, bonussen worden aangepakt en het toezicht wordt verscherpt.
Frans Timmermans en nu Bert Koenders hebben mensenrechten weer tot hoeksteen van het buitenlandbeleid gemaakt. Na de aanslagen in Parijs is het belang daarvan niet de onderschatten. Jet Bussemaker zorgt dat het onderwijs weer terug wordt gegeven aan de professional en maakt het Hoger Onderwijs bestendig. De huizenmarkt werd uit het slop gehaald en woningcorporaties worden weer dienstbaar gemaakt aan de huurders. Ronald Plasterk pakt de topinkomens in de publieke sector aan. Tot slot zorgt de partij dat de sterkste schouders de zwaarste lasten van deze crisis dragen. Wel zo fatsoenlijk.
Zijn dit nou de vruchten van een catch all of middle of the road ideologie? Dacht het niet. Des te meer van een progressieve volkspartij.